Storingen aan een machine opmerken en aanpassingen doorvoeren
Gereedschappen voor het plaatsen, opspannen en klemmen van de stukken aanpassen
De geproduceerde stukken controleren
De productie opstarten en bewaken (preproductie, serieproductie, ...)
De verschillende bewerkingsfases en de afstelwaarden (tolerantie, positie, oppervlaktestaat, ...) van het stuk en het gereedschap bepalen
De snijinstrumenten monteren en afstellen, het stuk positioneren en vastzetten en de bewerkingsparameters instellen (snelheid, voortgang, doorvoer, smering, ...)
Gegevens voor productie- en kwaliteitsopvolging registreren (storingen, interventies, ...)
Een bewerkingsprogramma op punt stellen of wijzigen, of een basisprogramma opstellen (omzetting van plannen, onderdelenlijsten, ...)